Het wetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’ heeft het niet gehaald. De Eerste Kamer stemde er niet mee in. Het voorstel voorzag in een wijziging van de Wet flexibel werken. Hierdoor zou een werkgever een verzoek van een werknemer tot aanpassing van de werkplek alleen nog maar kunnen afwijzen als het verzoek niet redelijkheid of billijkheid was. Het wetsvoorstel zou gelden voor werknemers en werkgevers in organisaties met 10 of meer medewerkers. De werknemer kon bij een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats alleen kiezen tussen (meer) werken vanaf het adres dat bij de werkgever staat geregistreerd als z’n woonadres, of (meer) werken vanaf de werklocatie van de werkgever. Daarmee kon de werknemer thuiswerken afdwingen.
Eerste Kamer stemt niet in
Op 5 juli vorig jaar was de Tweede Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel. Thuiswerken was nog heel populair. Inmiddels wordt er weer meer op kantoor gewerkt. Steeds meer werkgevers willen dat medewerkers meer naar kantoor komen. De veranderende situatie is terug te zien in de stemming in de Eerste Kamer. Een deel van de Eerste Kamer liet tijdens het debat weten te twijfelen aan nut en noodzaak van het wetsvoorstel. De fracties van GroenLinks-PvdA, D66, CDA, Volt, SP, PvdD, OPNL en CU stemden voor het wetsvoorstel, die van SGP, JA21, FVD, PVV, VVD, BBB en 50PLUS stemden tegen. Dat was een meerderheid.
Overleg nodig
De wet zou vooral een stok achter de deur zijn geweest om ervoor te zorgen dat de wens van werknemers om de plek van werk aan te kunnen passen en het belang van de werkgever om dat wel/niet toe te wijzen, met elkaar in evenwicht zijn. Nu moeten medewerker en werkgever overleggen of er thuis gewerkt kan worden. Voor de OR kan het afwijzen van het wetsvoorstel een reden zijn om nog eens naar het thuiswerkbeleid te kijken. Zijn de uitgangspunten helder?